De Borduurschool: Marcella van Oost
Tekst: Nora Veerman
Fotografie: Fan Liao
Voorzichtig legt Marcella van Oost een zware rol van textiel op haar eettafel. Hij is ongeveer dertig centimeter breed en dichtgeknoopt met lintjes. Marcella maakt de lintjes los en vouwt de rol stukje bij beetje open. Wat tevoorschijn komt is een reeks haarfijne handwerkproeven: geborduurde linten en letters, witwerk en sneewerk, kanten bandjes en minikledingstukjes, op lapjes bevestigd en aan elkaar genaaid tot een strook van bijna tien meter lang. “Dit is een pronkrol,” zegt Marcella. “Vroeger maakte je die op school om te laten zien hoe netjes je kon handwerken: om met je vaardigheden te ‘pronken’, dus. Het is eigenlijk een soort handwerk-cv.”
De pronkrol die op tafel ligt is niet het werk van een scholier, maar van Marcella zelf. Hij is het resultaat van jaren onderzoek naar historische technieken uit het handwerkonderwijs en uit de streekdrachten van Marken, de expertises van Marcella. De steken en motieven roepen herinneringen op bij generaties Nederlanders. De pronkrol is ook een manier om die te bewaren en door te geven.
Een van je expertises is streekdrachtborduurwerk uit Marken. Je komt hier zelf niet vandaan, toch?
“Nee, ik kom uit Rotterdam. Ik heb altijd in die omgeving gewoond. In Capelle aan den IJssel, in Westland. Bij de Marker streekdracht kwam ik terecht toen ik begon met borduren. Dat is nu bijna twintig jaar geleden.”
Hoe heb jij het handwerken ooit geleerd?
“Ik was zelf al vroeg aan het prutsen: ik denk dat ik een jaar of vijf was toen ik begon. Ik maakte kleertjes voor mijn Barbie met stofjes en knoopjes die ik van mijn oma kreeg. Ik kreeg ook handwerkles op school. Ik herinner me een breilokaal waar het sterk naar geraniums rook. We moesten sokken breien, en wanten. Ik heb handwerken altijd leuk gevonden: ik vind het fijn om zelf iets te maken, iets dat blijvend is.”
“Op mijn achttiende kocht ik een naaimachine en daarna volgde ik een cursus patroontekenen, maar het kleermaken was mijn vak niet. Ik ben musicus geworden van beroep. Jarenlang heb ik alleen af en toe gehandwerkt. Ik ben weer actief begonnen toen mijn kinderen groot waren en ik meer tijd kreeg. Ik begon met quilten, maar ik heb een nogal hoog werktempo. Dan lopen de kosten snel op door het vele materiaal dat nodig is, en op een gegeven moment had ik dertig quilts in huis die ik niet kwijt kon. Toen ben ik daarnaast met borduren begonnen.”
“In 2005 begon ik aan een eerste pronkrol, met proeven van traditionele technieken die vroeger op internaten en kostscholen aan meisjes werden geleerd. Zij leerden eerst de nuttige technieken, zoals verstellen en knoopsgaten maken. Daarna leerden ze technieken om stof mee te decoreren, de zogenaamde ‘fraaie’ technieken, zoals verfijnde borduurpatronen. Die zijn terug te vinden in de rol, die uiteindelijk twaalf meter lang is geworden
“Een dergelijke rol werd vroeger ook wel een souvenir de ma jeunesse genoemd, Frans voor ‘aandenken aan mijn jeugd’. Toen ik mijne maakte was mijn jeugd al voorbij, dus is het een souvenir de ma vie geworden: een aandenken aan mijn leven.”
Hoe ben je daarna bij streekdrachttechnieken terechtgekomen?
“Ik wilde meer leren en ben een aantal workshops gaan volgen, onder meer bij Margreet Beemsterboer, die me kennis liet maken met Marker streekdrachten en borduurwerk. De streekdracht van Marken kent een ongelofelijk uitgebreide taal. Je kunt aan kleding en borduursels zien of een kind een jongen of meisje is, of iemand in de rouw is, getrouwd is, of juist niet. Kleding is een manier om duidelijk te maken wie je bent.”
“De specialisatie van Margreet is witwerk, borduurwerk van witte garens op witte stof. In 2013 hielp ik haar met het maken van een e-cursus over witwerktechnieken. Daarna maakten we samen een tweede cursus over Marker borduurwerk, met meer aandacht voor kleurgebruik. Op een tweede pronkrol maakte ik de werkstukjes: kleine proefjes van streekdracht-borduurwerk en het huishoudelijke handwerk dat op Marken zo rijk aanwezig is.”
“We kwamen in die tijd af en toe bij bewoners van Marken om hun borduurwerk te zien. Na een tijdje begon ik voorzichtig mijn eigen werk te tonen in het Marker Museum. Bezoekers van Marken keken er ademloos naar. Er was veel herkenning.”
“Iets vergelijkbaars gebeurde met een quilt die ik had gemaakt van stukjes stof uit oude streekdracht-kledingstukken. Die werd tentoongesteld in Hoorn. Op de opening stond een clubje dames in Spakenburgse dracht druk naar de quilt te wijzen. Ze wisten precies waar elke stof vandaan kwam en wie hem had gedragen. Er zat ook een grof lapje bij dat een beetje lelijk was bedrukt. Dat lapje kwam uit de oorlog, vertelde een van de dames. In die tijd waren er nauwelijks nieuwe stoffen voorhanden, dus om kleding te maken verknipten ze hun bedrukte gordijnen!”
“Uit streekdrachten komen allerlei verhalen naar boven, die zijn leuk om door te geven. Ik doe dat met mijn pronkrol: die neem ik vaak met me mee.”
Waarom is het doorgeven van die verhalen belangrijk?
“Zo houd je ze levend, en het is een manier om mensen te leren kennen en nieuwe kennis op te doen. Men is er op Marken ook blij mee, zij koesteren hun erfgoed enorm. Ze zijn zich steeds meer bewust van wat ze in handen hebben. Als er vroeger mensen op Marken overleden werd de boedel vaak verkocht aan Jan en alleman, ook aan buitenlandse toeristen. Dan ben je de spullen kwijt. Tegenwoordig gaan die eerder naar het museum.”
“Ik was kortgeleden zelf nog met een groepje borduurexperts in een museumdepot om naar een aantal borduurobjecten te kijken. We zaten er met onze neus bovenop, zo van: ‘oh kijk, dit is een steek zus, en dat is een steek zo’. Dat was interessant voor de depotmedewerkers, die gewend zijn de objecten te zien als stukken met een naam en een nummer. Opeens bestonden die objecten uit borduursteken. Ze kregen er een heel ander beeld van. Een aantal van hen wilde daarna graag meer over borduren leren.”
“Ik ben zelf een echte stekenfreak. Ik wil een steek zo goed kennen dat ik hem ook in een ander jasje kan herkennen. Steken uit Marken zie ik bijvoorbeeld in Deens borduurwerk terug. Vaak zit daar een geschiedenis achter. Zo is er eeuwen geleden een hele grote groep landbouwers uit Marken op uitnodiging van de Deense koning naar Denemarken gegaan om een landbouwbeleid op poten te zetten. De vrouwen namen hun handwerk en hun kleding mee. De patronen werden door de Denen overgenomen. Zo is er overlap met het Marker borduurwerk ontstaan.”
Wat motiveert je om te blijven borduren?
“Die verhalen, en de techniek zelf. Ik houd van heel fijn borduren, ik ben een echte peuteraar. Ik denk altijd: ik heb nog een hoop te leren. Anderen ook, trouwens.”
In het regulier onderwijs wordt nog weinig handwerkles gegeven. Waarom?
“De noodzaak was er op een gegeven moment niet meer, denk ik. Na de oorlog is er een wegwerpmaatschappij ontstaan. In een wegwerpmaatschappij ga je geen dingen met de hand maken. Handwerkles is zijn bestaansrecht kwijtgeraakt in het onderwijs. De schade daarvan merken we nu pas.”
Wat voor schade?
“Veel mensen zijn niet meer in staat om kleding te repareren die kapot is, dus die kleding wordt sneller weggegooid. We komen mensen tekort die goed met hun handen kunnen werken. Tegelijkertijd denk ik dat die schade wel weer te herstellen is. Je ziet tegenwoordig toch weer mensen met reparatietechnieken aan de slag gaan, of hun kleren versieren met borduurwerk.”
“Ik vind niet dat handwerkles weer verplicht zou moeten worden op scholen hoor, scholieren hebben al genoeg te doen. Wat ik wel belangrijk vind: dat mensen weten waar ze terecht kunnen als ze er wel iets over willen leren. En dat wij onze kennis kunnen overdragen.”
De Borduurschool is een initiatief van Crafts Council Nederland. Door middel van overdracht, presentaties, onderzoek en lezingen bouwen we met elkaar een ecosysteem voor het borduren. De verhalen, vitale kennis en kunde dragen we over aan de jongere generaties. Dit is noodzakelijk om het immaterieel erfgoed van de borduurtechnieken te bewaren en toekomstbestendig te maken.