Nieuw Leids Laken

Museum De Lakenhal blaast de geschiedenis van zeven eeuwen Leids Laken, een wollen stof, nieuw leven in. Het museum laat nieuwe stoffen en producten maken die het oude keurmerk ‘Leids Laken’ zullen gaan dragen.

Laken is een wollen stof die eerst wordt geweven (in platbinding of keperbinding) en vervolgens wordt vervilt, waardoor hij warmer is dan geweven stoffen maar sterker dan vilt. Laken was al bekend bij de Kelten en werd na de verovering van Gallië ook populair bij de Romeinen. Vanaf de late middeleeuwen werd de stof populair onder grote delen van de bevolking, vooral omdat hij slijtvast en vuil- en waterafstotend was. Hierdoor ging laken kleding lang mee en had zij weinig onderhoud nodig.
Er waren veel soorten laken, in diverse kwaliteiten. Sommige soorten waren dik en stug (voor mantels), andere dun en soepel (voor jurken). Verder werd er onderscheid gemaakt tussen mat of glanzend laken, dichtgeweven of losgeweven laken, en meer of minder vervilte varianten. Vanwege het productieproces waren lakens meestal effen gekleurd. Productiecentra specialiseerden zich vaak in één of enkele kwaliteiten en kleuren om de herkenbaarheid te vergroten. Alhoewel er grote verschillen waren in prijs en kwaliteit was laken – vanwege het nogal gecompliceerde productieproces – min of meer een luxeproduct. Dit had tot gevolg dat de lakennijverheid al spoedig een zaak van gespecialiseerde ambachtslieden werd, terwijl een groot deel van de plattelandsbevolking zich nog kleedde in huisgesponnen en huisgeweven stoffen.

Productiewijze van toen:

  • De wol werd, na een uitgebreid was- en kamproces, geverfd en tot draden gesponnen. De volgende verfstoffen werden hiertoe gebruikt: wouw voor gele verfstof, meekrap voor rode verfstof, wede en lakmoes voor blauwe verfstof. Ook maakte men gebruik van aluin om de verfstoffen aan de wol te laten hechten.
  • De lakenwever spande zijn draden op het weefgetouw en weefde het laken tot een voorgeschreven afmeting. De standaardmaat voor een onbewerkt Vlaams of Hollands laken was 5 el breed bij 50 el lang (3,5 bij 35 meter). Er ging ongeveer 40 kg wol in een laken. Hiervan werd ongeveer 40% voor de schering gebruikt en 60% voor de inslag.
  • De volder of voller bewerkte het weefsel om de vezels dichter ineen te werken en zo te vervilten.
  • Na het vollen door voetvolders of in de volmolen werd het laken op ‘ramen’ gespannen om weer opgerekt te worden. De ‘ramen’ waren rechtop in de grond staande palen met dwarslatten. Aan deze latten en palen zaten haken zodat het laken tot de juiste lengte en breedte kon worden opgerekt. Hierbij kreeg een bewerkt laken de standaardmaat 3,5 el breed bij 42 el lang (2,5 bij 29,3 meter).
  • Vervolgens werd het laken ‘geruwd’ (geborsteld) in één richting, waardoor de stof weer wat meer volume kreeg en soepeler werd. Door in één richting te borstelen gaf men de stof een duidelijke ‘vleug’: alle haren staan één kant uit. Bij het verwerken van een laken tot een kledingstuk moest de vleug naar de onderkant van een kledingstuk wijzen, zodat water in die richting van de stof af kon lopen. Duurdere lakensoorten werden aan beide kanten geruwd.
  • Daarna werden de duurdere lakens ‘geschoren’ (droogscheren): met grote scharen werden uitstekende pluisjes en haren verwijderd, zodat het geborstelde weefsel een effen oppervlak kreeg (zie ook scharlaken).
  • Vervolgens werd er geappreteerd, wat wil zeggen dat het laken op glans werd gebracht. Hiervoor werd sandelhoutolie gebruikt.
  • Tussen al deze stappen werden keuringen uitgevoerd die met loodzegels werden gemerkt.

    Het ontbreken van een goede historiografie is voornamelijk te wijten aan het ontbreken van veel gegevens. Grote delen van de gildenarchieven zijn door de eeuwen heen verloren gegaan.



    Textiel / draad